1975
De start middels een sluiting
Op de laatste dag van 1974 wordt de allerlaatste steenkool uit de Oranje Nassaumijn in Heerlen naar boven gehaald. Daarmee komt een einde aan eeuwenlange mijnbouw in Zuid-Limburg. Al jaren verkeerden de mijnen in grote moeilijkheden. In 1965 had de regering besloten tot een geleidelijke reductie van de kolenproductie. Het toenemende aanbod van stookolie en industriekolen maakte de exploitatie van de Limburgse mijnen steeds minder aantrekkelijk. De aardgasvondst in Slochteren en de ontwikkeling van kernenergie deden in feite de deur van de mijnen dicht. Op 17 december 1965 kondigde minister van Economische Zaken Den Uyl in een tjokvolle Heerlense schouwburg de mijnsluiting aan, negen jaar later valt het doek.

De laatste kolen gaan naar boven
Eerste en Tweede Mijnnota
In december 1965 presenteert minister Den Uyl de Eerste Mijnnota aan de Tweede Kamer. In deze nota verklaart de minister dat de Nederlandse mijnindustrie er slecht voor staat. Limburgs steenkool kan de concurrentie met aardolie, aardgas en buitenlands steenkool niet meer aan. De Europese Gemeenschap van Kolen en Staal staat de Nederlandse overheid toe om subsidie te geven aan de mijnen, maar deze steun is niet genoeg om de problemen te verhelpen. Het sluiten van de mijnen blijft daarom als enige optie over.
Het plan is om de mijnen binnen tien jaar allemaal te sluiten. De sluiting verloopt echter sneller dan verwacht. In 1969 verschijnt daarom de Tweede Mijnnota, waarin de laatste fase van sluiting wordt aangekondigd. De laatste, de Oranje Nassaumijn in Heerlen, sluit dus op 31 december 1974.

Mijnwerker in actie
Het effect voor Limburg
De sluiting van de Limburgse mijnen is goed voor het milieu. Gas is namelijk veel milieuvriendelijker dan steenkool. Het einde van de mijnindustrie kent echter ook grote verliezers. Uiteindelijk verliezen zo'n 75.000 mensen hun werk (45.000 direct en 30.000 indirect). Slechts een deel daarvan kan ergens anders aan de slag. Duizenden Limburgers raken werkloos. Anderen reizen op en neer naar België en Duitsland of verlaten de provincie definitief. Veel oud-mijnwerkers voelen zich afgedankt en vergeten.
In de Eerste Mijnnota wordt gewaarschuwd dat tienduizenden mensen hun baan zullen verliezen wanneer de mijnen worden gesloten. Er wordt daarom beloofd dat er voor deze mensen nieuwe werkgelegenheid wordt gecreëerd. De ondergang van de mijnindustrie gaat echter sneller dan verwacht en de beloofde banen blijven achter.
De mijnen waren goed voor een kwart van de totale werkgelegenheid in Zuid-Limburg. De regio, die behalve voor werk, ook sociaal-maatschappelijk sterk op de mijnen leunde, kreeg het dus zwaar te verduren. Dat werd nog erger doordat ten tijde van de aankondiging van de sluiting van de mijnen het economisch veel beter ging in vergelijking met de periode dat de poorten van de mijnen daadwerkelijk sloten.


Aankondiging van de sluiting van de mijnen door Joop den Uyl in de Schouwburg van Heerlen
Met de blik vooruit: Economisch Regionalisme
De sociaal-economische structuur en de werkgelegenheid moesten blijvend gestimuleerd worden. Niet alleen om de regio uit deze zware tijd te helpen maar ook in de toekomst. Hiervoor werd er een doorstart gemaakt met de NV Industriebank LIOF die al bestond sinds 1935. Deze werd omgevormd tot een brede regionale ontwikkelingsmaatschappij: Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering (LIOF). Het takenpakket werd uitgebreid om naast het verzorgen van bedrijfsfinanciering ook voor de stimulatie van ondernemerschap te zorgen. Het Economisch Regionalisme was bedoeld om de regionale component in beleidsontwikkeling en uitvoering te borgen. Ook in andere gebieden ontstonden daardoor regionale ontwikkelingsmaatschappijen. In Noord Nederland (NOM), in Gelderland (GOM), in Overijssel (OOM) en in Noord-Brabant (BOM).
Hier begon dus de reis in de tijd voor LIOF, ook toen al met de blik vooruit!